Thales:
“Braccaedomos, jouw woorden roepen bij mij grote verwondering op. Jullie zoeken het begin van alles verder dan ik ooit kon dromen, tot aan de rand van het denkbare. Jullie kijken niet alleen naar wat is, maar ook naar wat was en wat misschien nooit helemaal te begrijpen valt.
Toch herken ik iets in jullie zoektocht: het verlangen om te weten, om te begrijpen, om het onbekende te verlichten met het fakkellicht van de rede.
In mijn tijd was observeren alles wat wij hadden. Wij keken, dachten, vroegen, en probeerden patronen te ontwaren in het schouwspel van de natuur.
Maar jullie hebben instrumenten die het onzichtbare zichtbaar maken, en rekenkracht die het ondenkbare denkbaar maakt. Toch blijft de kern hetzelfde: de mens wil weten waar hij vandaan komt, en waar hij naartoe gaat.”
Thales pauzeert, zijn blik wordt ernstiger. “Maar Braccaedomos, terwijl wij zoeken naar het begin, vergeten wij soms het heden.
In mijn tijd zag ik hoe mensen de natuur benutten, maar ook hoe zij haar konden schaden: bossen werden gekapt, rivieren omgeleid, velden uitgeput. De mens is een schepper, maar ook een vernietiger.
Ik waarschuwde mijn stadsgenoten soms: wie niet in harmonie leeft met de natuur, zaait zijn eigen ondergang. Maar onze invloed was gering, vergeleken met wat jij beschrijft uit jouw tijd.”
Thales kijkt me indringend aan. “Jullie kunnen bergen verzetten, oceanen vervuilen, de lucht doen branden. Jullie kracht is duizendvoudig groter dan die van mijn tijdgenoten.
Hoe gaan jullie om met die macht, Braccaedomos? Beseffen jullie dat wie het begin wil begrijpen, ook het einde kan veroorzaken?
Is de mens in jouw tijd een hoeder van de wereld, of haar grootste bedreiging?”